|
“Oss, dat is toch de stad van de criminaliteit en de messenstekers?” Wie in Oss woont, weet wel beter, het is hier niet crimineler dan ergens anders. Maar hoe komt Oss aan die reputatie?
Deze opmerkelijke reputatie van Oss heeft sterk te maken met de snelle industrialisatie in de negentiende eeuw. Tot aan de opkomst van de fabrieken was Oss een rustig en landelijk plaatsje. De handelsfamilie Jurgens richtte in 1871 in Oss de eerste margarinefabriek ter wereld op en spoedig volgden meer fabrieken, waar honderden mensen werk vonden. Dit was een uitkomst omdat er op het platteland veel werkloosheid was. Maar tussen het vertrouwde werken op het land en het werk in de fabrieken lag een wereld van verschil. De fabriek met vaste en lange werktijden en strenge bazen vroeg een heel andere instelling dan het werk op het boerenland. Het was niet verwonderlijk dat er aanpassingsproblemen ontstonden. Wie niet mee wilde doen aan het tempo van de fabriek stond zo op straat, er waren genoeg anderen die het werk wilden overnemen. Ook de maatschappelijke verschillen in de stad werden plotseling veel groter. De kleine groep fabriekseigenaren werd zeer rijk en bouwde grote villa’s in de stad, terwijl de meeste mensen in de fabrieken maar weinig verdienden en slecht gehuisvest waren. Eind negentiende eeuw kende Oss een aantal krottenwijken, zoals de Acht Zaligheden bij de Kruisstraat, de Tien Deugden bij de Berghemseweg en de zogenaamde Blotekontenbuurt in Oss Zuid.
In 1888 begon de spanning zich voor het eerst te ontladen, op 5 juli brak de enige Osse staking van de negentiende eeuw uit. Dit was een protest tegen het verlagen van de lonen van de kuipers in de margarinefabriek. Hierna gebeurde er van alles wat niet door de beugel kon. Opzichters werden mishandeld of bedreigd, er werden branden gesticht, inbraken en diefstallen gepleegd, dit alles vooral gericht tegen de machtige fabrikanten.
Toen Van den Bergh in 1891 zijn margarinefabriek naar Rotterdam verplaatste, nam de werkloosheid sterk toe. Er was nauwelijks opvang. De spanningen in de samenleving liepen op, te merken aan het aantal mishandelingen, vernielingen aan woonhuizen en fabrieken. In 1892 werden zelfs twee personen vermoord en in 1893 drie, meestal naar aanleiding van geruchten dat er bij hen geld te vinden zou zijn. Er werd extra marechaussee naar Oss gestuurd om de misdaad te bestrijden. De Ossenaren zwegen en lieten niets los tegenover de autoriteiten. Om mensen aan het praten te krijgen, nam de protestantse wachtmeester G. Hoekman harde maatregelen tegen personen die hij verdacht. Hij zat de vermoedelijke daders van allerlei wandaden dicht op de hielen en maakte zich zo gehaat dat hij op 26 maart 1893, op Palmzondag, ’s nachts doodgeschoten werd.
De beeldengroep bij de Grote Kerk in Oss uit 1894 herinnert hieraan.Eén beeld draagt de tekst ‘ter herinnering aan het noodlottig jaar 1893’.
In 1894 werd de moord opgelost. Na moeizaam speurwerk, want de Ossenaren hadden zo’n afkeer van de ‘bovenbazen’ dat zij niet gauw wat loslieten. De moord op de wachtmeester was zo bijzonder dat de landelijke pers aandacht aan de criminaliteit in Oss besteedde. Zo kreeg Oss in die tijd al een slechte naam. Maar dat zakte geleidelijk weg, tot in de jaren twintig van de twintigste eeuw.
Bijdrage: Paul Spanjaard
Literatuur:
Oss een stad, Henk Buijks, Jos Neomagus en Paul Spanjaard, Oss, 1998
De criminaliteit van Oss, proefschrift, W.H. Nagel, Daamen, 1949
Interessante links:
Legofilmpje van Dennis Beelen over de Bende van Oss (1.42 minuten)
|